Kan je het gedrag veranderen op de werkvloer?
Het woord gedragsverandering kom je veel tegen in de gezondheidszorg, de verslavingszorg en de GGZ. Ook is de meeste literatuur over het onderwerp is gericht op die wetenschapsgebieden. Denk bijvoorbeeld aan stoppen met roken, gezonder leren leven na een hartaanval of het omgaan met diabetes. Maar methodes voor gedragsverandering kun je ook breder toepassen. Bijvoorbeeld kan dit op de werkvloer, bij de professionele sport, in het bedrijfsleven, in het onderwijs en in het management.
Er zijn in de afgelopen decennia veel technieken en methodes ontworpen om menselijk gedrag te veranderen. Die zijn voor het grootste gedeelte gebaseerd op inzichten uit de psychologie, in het bijzonder de (cognitieve) gedragstheorie en -therapie. Mensen veranderen is namelijk bijzonder moeilijk en eigenlijk heeft iedereen wel ingesleten gedragspatronen en gewoontes. Die kunnen meer of minder positief zijn, maar zijn moeilijk te doorbreken, zelfs als de situatie daarom vraagt. Veel gedrag is namelijk volkomen onbewust en gebeurt automatisch, als een reflex. Toch is gedrag te veranderen, en hoe dat moet is het onderwerp van dit artikel. We gaan daarbij eerst terug in de geschiedenis van de gedragswetenschappen en de psychologie. Hierna komen de hedendaagse vormen van gedragsverandering aan bod .
Even wat voorkennis
Maar voor we daar induiken, moeten we eerst weten wat het woord “gedrag” nu precies betekent. Een korte definitie zou kunnen zijn “handelen in de context van een situatie”. Alleen zitten er meer haken en ogen aan. Daarnaast heb je verschillende vormen van gedrag, namelijk waarneembare handelingen, niet waarneembare handelingen en reflexmatige handelingen. Een waarneembare handeling kan fysiek zijn, maar ook een taaluiting is een waarneembare handeling.
Niet-waarneembare handelingen spelen zich af je in je innerlijk, en omvatten onder andere je gevoelens, je gedachten, je geheugen en je dromen. Dit soort handelingen kunnen bewust of onbewust zijn. Dat is wat anders bij reflexmatig handelen, want dat is altijd onbewust. Dit gaat automatisch en spontaan, zonder dat je er zelf erg in hebt. Zo maak je vanzelf een grijpbeweging als er iets dreigt te vallen, of je stapt op je rem als er een auto aankomt. Dit zijn allemaal dingen waar je niet bij nadenkt. Ook in huilen uitbarsten of boos uit je slof schieten zijn reflexmatige handelingen.
Dit soort automatische reacties zijn het moeilijkste om te veranderen, omdat ze zich buiten je bewustzijn afspelen. Je hebt er als ware geen “vat” op. Wel staat vast dat gedrag aan- of afgeleerd kan worden. Sommige wetenschappers zijn zelfs van mening dat alle gedrag aangeleerd is en dus veranderbaar moet zijn. Daartegenover gaan er ook stemmen op uit de genetica, die stellen dat gedrag biologisch bepaald is en voornamelijk met aanleg te maken heeft. De deskundigen zijn het er dus niet helemaal over eens en waarschijnlijk is menselijk gedrag zowel aangeboren als aangeleerd. Een notie die al door Freud in de wereld is gebracht en tegenwoordig vrij gangbaar is.
Wat voor processen zijn er?
Gedrag, en het veranderen daarvan, heeft dus veel te maken met leerprocessen. Die worden in de psychologie al meer dan een eeuw bestudeerd, om te beginnen met de Russische arts Pavlov, die in 1904 de Nobelprijs voor de Fysiologie ontving. Pavlov werd beroemd door zijn studie van honden bij het toedienen van bepaalde prikkels, die de beroemde term “pavlovreactie” heeft voortgebracht. Deze arts ontdekte het principe van het zogenaamde “stimulus-response effect”. Hieruit ontwierp hij de theorie van van we nu de “klassieke conditionering” noemen. Dit is de oudste leertheorie in de geschiedenis van het westerse denken.
Pavlov deed zijn baanbrekende ontdekking zuiver toevallig. Hij deed namelijk onderzoek naar de speekselproductie van honden, die hoger werd als ze een stuk vlees zagen. Hij gebruikte daarbij een als meetinstrument een metronoom. Zo bleek dat de honden na verloop van tijd ook gingen kwijlen van het geluid van de metronoom, zonder dat er ergens vlees te bekennen was.
Kennelijk associeerden de honden het geluid van de metronoom met het krijgen van voedsel, zo concludeerde Pavlov. Ze hadden “geleerd” om het geluid van de metronoom te herkennen als een signaal dat er eten onderweg was. Later verving Pavlov de metronoom door een bel. Pavlov noemde dit verschijnsel het stimulus-respons effect. Het gegeven dat de honden een koppeling maakten van twee stimuli, namelijk vlees en geluid. Deze was zo sterk dat er nog maar een van de twee prikkels nodig was om een reactie van de hond teweeg te brengen. Het proces waarin dat gebeurde noemde hij “conditionering,” een term die nog steeds gangbaar is.
Belonen, negeren en straffen
Een halve eeuw later werd de gedragspsychologie een grote speler op het gebied van leerprocessen en verandering. De grootste exponent was de Amerikaanse psycholoog Skinner. Deze ontwierp vanuit de principes van zijn theorie, het radicaal behaviorisme, een andere vorm van conditionering, namelijk operante conditionering. Deze is ietsje ingewikkelder dan het vrij eenvoudige model van Pavlov, doordat Skinner het element van het gevolg toevoegde. Het schema wat Skinner introduceerde was bestond dus uit Stimulus, Response en Consequence. Een concept wat hij in 1957 publiceerde in zijn boek “Schedules of Reinforcement.”
Een belangrijke term die hij inbracht was “reinforcement,” of bekrachtiging, als noodzakelijk element van leerprocessen. Skinner’s leertheorie ging uit van de trias Belonen, Negeren en Straffen. Hij werkte met selectieve reacties op prikkels. Dit betekende dat zijn proefdieren verschillende stimuli kregen, waarvan maar één de juiste was om beloond te worden. Negeren, aan de andere kant, bleek gedrag uit te doven en selectief straffen bleek efficiënt om gedrag af te leren.
De opvatting dat alle gedrag is aangeleerd, is als eerste door Skinner geïntroduceerd. Deze veelzijdige wetenschapper wordt nog steeds gezien als een van de grootste psychologen van de twintigste eeuw, die de fundamenten legde voor talloze vormen van gedragsverandering, van cursussen en workshops tot intensieve psychotherapie.
Sociale context is belangrijk?
Een minder bekende, maar ook baanbrekende leer-theoreticus was de constructivist Bandura. Een Canadese sociaal psycholoog die vooral de nadruk legde op het relationele aspect van leren en veranderen. Bij Skinner ontbrak dit element nagenoeg. Zijn vernieuwende boek was “Social Learning through Imitation” uit 1962, waarin hij de notie inbracht van ‘observatief leren’. Volgens Bandura was alleen bekrachtiging niet effectief genoeg, maar moesten leerprocessen zich altijd in een sociale context afspelen om volledig te slagen. Deze wetenschapper introduceerde het concept van “modelling”. Een techniek die later werd overgenomen door onder andere NLP-therapeuten.
Modelleren wil zoveel zeggen als “de kunst afkijken”. Dit is het leren van het voorbeeld van succesvolle anderen , of leraren, mentoren en therapeuten. Het idee erachter is dat mensen door blootstelling bepaalde gewenste gedragingen en eigenschappen kunnen overnemen van anderen, zonder dat er sprake is van conditionering. Bandura zette zich als sociaal-constructivist dus filosofisch gezien af tegen de ideeën van Skinner en Pavlov, die uitgingen van het logisch positivisme als raamwerk voor hun verrichtingen.
Een metaforische kapstok?
Een andere pionier in de leertheorie was de Russische ontwikkelingspsycholoog, taalkundige en filosoof Vygotski. Hij publiceerd zijn werk voor het eerste in de Sovjet-Unie in 1920. Alleen hij brak pas door in het westen in de jaren tachtig, na het einde van de Koude Oorlog. Ook hij was een sociaal-constructivistische denker en benadrukte dus net als Bandura de rol van relaties en de sociale context bij effectief leren. Zijn bekendste nieuwe concept is dat van “de zone van de naaste ontwikkeling”. Dit gaat uit van de aanname dat leren altijd is gebaseerd op kennis die al aanwezig is, als een soort kapstok, om het wat metaforisch te zeggen.
Volgens Vygotski moet een leraar of mentor net even iets boven het kennisniveau van de leerling gaan zitten, in plaats van veel hoger. Op die manier kunnen leraar en leerling samen de kenniskloof dichten, waarop de leraar net weer een trapje naar boven gaat als het kennisniveau van de leerling is gegroeid. Hoe dit samenwerkingsproces werkt, beschrijft hij in zijn boek “Het brein en de samenleving: de ontwikkeling van hogere psychologische processen” uit 1930, wat in de jaren tachtig doorbrak in de westerse filosofie.
De vernieuwde modellen
Tot zover de grondleggers van het moderne denken over gedragsverandering. Hun begrippen zijn nog steeds actueel, maar verder uitgewerkt en verfijnd tot de verschillende modellen en technieken die we nu hebben en in praktijk brengen, in workshops, cursussen, trainingen, coaching, en psychotherapieën. We zullen drie modellen aan de orde laten komen, namelijk de Reasoned Action Approach (RAA) van Ajzen, het Transtheoretische Model (TTM) van Prochaska & DiClemente, en het ASE-model van De Vries. Er zijn meer modellen, zoals hetI integrated Change Model, het Model van Balm, het Model van Kok en het Zelfbeschikkkingsmodel, ook wel de “Fun Theory” genoemd . Echter, we beperken ons hier tot de grote drie, met de verschillen en raakvlakken die ze hebben.
Reasoned action approach (RAA)
Deze benadering is in de loop van veertig jaar ontwikkeld door Ajzen, een Israëlische sociaal-psycholoog die in de VS werkzaam is. Het is eigenlijk de culminatie van twee van zijn voorafgaande modellen. Dit zijn de Theory of Reasoned Action (TRA) en de Theory of Planned Action (TPA). Het oorspronkelijke TRA-model model stelt voornamelijk dat alle gedrag bepaald wordt door de intentie tot het gedrag, maar in het daaropvolgende TPA-model is deze notie uitgebreid met de invloed van overtuigingen (Beliefs) en de waargenomen sociale normen. Het RAA-model is daar weer een vervolg op, namelijk door de toevoeging van het begrip zelfeffectiviteit, dat al was bedacht door Bandura. Ajzen stelt dat meer kennis niet leidt tot beter gedrag, een idee wat een cognitief psycholoog niet erg zal aanstaan.
Volgens Ajzen gaat het bij gedrag om overtuigingen, ten eerste de overtuiging dat het gedrag het gewenste effect zal hebben of niet. Ten tweede de overtuiging van hoe het gedrag zich verhoudt tot de sociale en culturele normen. Ten derde de overtuiging dat de persoon in staat is tot het gedrag. Het RAA-model kwam uiteindelijk tot stand in 1975, maar Ajzens boek, “Predicting and Changing Behavior: The Reasonend Action Approach,” kwam pas uit in 2010.
Het RAA-model bouwt voort op zijn eerdere theorie, maar breidt zich uit met vijf concepten, namelijk?
Gedrag is een waarneembare actie met een doel, een context, en een tijdstip. Intentie wordt gevormd door mogelijke voordelen van het gedrag. Gedrag wordt mede bepaald door de inschatting van het beheersen ervan, de persoonlijke competenties en de mogelijke belemmeringen. Ook komt gedrag voort uit een attitude, de neiging tot actie of respons, die weer wordt beïnvloed door positieve of negatieve ervaringen. Gedrag wordt mede bepaald door de waargenomen geldende sociale norm of druk. Ajzen waarschuwt voor verschillende valkuilen die je kunt tegenkomen bij het gebruiken van dit model, namelijk de actie vergeten uit te voeren, uitstelgedrag, een verandering van mening en de zogenaamde “hypothetische vertekening.” Met dat laatste wordt bedoeld dat het doel van het gedrag in de toekomst ligt, en de motivatie afneemt naarmate het doel concreter wordt. Zijn werk is verder uitgewerkt en aangevuld in het ASE-model van De Vries (1988). Hij heeft de factor van het geloof in eigen kunnen benadrukt. Verder deelt zij overtuigingen op in cognitieve, affectieve en conatieve attitudes en verfijnt zij de sociale invloed in vier elementen, namelijk de subjectieve norm, sociale steun, de sociale druk en modellering.
Trans-theoretisch Model (TTM)
Dit model is ontworpen door de wetenschappers Prochaska & DiClemente in 1984 en wordt nog steeds in allerlei variaties gebruikt. Het is een fasenmodel met vijf stappen, die je in willekeurige volgorde kunt doorlopen om tot verandering te komen. De ontwerpers ervan waren met name gericht op de persuasieve communicatie en de psychologie, maar het model is ook bruikbaar in andere toepassingen, zoals de sport en het management.
De vijf fasen voor gedragsverandering zijn:
De pre-contemplatiefase. Dit wordt ook wel ontkenning genoemd. In deze fase is het individu zich niet bewust van do noodzaak van een bepaalde gedragsverandering, geeft anderen de schuld, is ervan overtuigd het niet te kunnen of komt in verzet.
De contemplatiefase, ook wel erkenning genoemd. In deze stap is er een besef van de noodzaak van de verandering, naast scepsis over het al dan niet in staat zijn tot verandering en het zoeken van hulp uit de omgeving.
Planning, ook wel verkenning. In deze fase is er de overtuiging dat verandering mogelijk is, vraagt men zich af hoe de verandering uit te voeren en ontstaat er hoop op een gunstige uitkomst.
Actie. Bij deze stap ontstaat er een gevoel van verantwoordelijkheid, gaat het individu experimenteren met nieuw gedrag en komt stapsgewijs tot verandering.
Gedragsbehoud, ofwel volhouden! In deze fase wordt het nieuwe gedrag geïntegreerd en wordt het steeds meer een tweede natuur, gaat de persoon verplichtingen aan en gaat het gedrag succes opleveren, wat als een positieve bekrachtiging werkt.
Aan welke voorwaarden moet voldaan worden?
In de praktijk zijn er wel voorwaarden nodig om dit stappenplan uit te voeren. Voor de fase van erkenning of open staan, moeten de omstandigheden gunstig zijn, krijgen emoties de ruimte, checkt de trainer of er aandacht is, wordt kennis geïnventariseerd en wordt er samen een gespreksdoel vastgesteld. Voor de fase van verkenning is het belangrijk dat er begrip is. Hier wordt gebruik gemaakt van de “vijf B’s”, die staan voor Belangrijk, Bruikbaar, Begrijpelijk, Boeiend en Beklijvend.
Het belang wordt bepaald door de voorkennis van het individu, zijn interesse, zijn begripsniveau, en de te behalen doelen. Bruikbaarheid verwijst naar concrete informatie en de levensstijl van de persoon. Met begrijpelijkheid wordt bedoeld dat er bondig en helder gecommuniceerd wordt. Het wordt boeiend als de trainer vergelijkingen maakt, beeldspraak gebruikt of voorbeelden aandraagt en het nieuwe gedrag beklijft als het belangrijkste eerst wordt gedaan, de kernpunten worden herhaald en de trainer checkt of de persoon het goed begrepen heeft.
Tijdens de fase van verkennen is het belangrijk dat het te leren gedrag aansluit bij de motivatie van de persoon, dat de voor- en nadelen benoemd worden, en dat de keuzes worden samengevat. Ook kijkt de persoon in deze fase naar zijn mogelijkheden en competenties om het gedrag uit te voeren.
Stap vier is actie. Dit houdt in dat er haalbare afspraken worden gemaakt, de persoon duidelijke instructies krijgt en dat eventueel de trainer het gedrag voordoet. Stap vijf, volhouden, vraagt om complimenten en bekrachtiging, het aandragen van verbeteringspunten, het stimuleren van het doorvoeren van het gedrag in het dagelijks leven en anticipatie op een mogelijke terugval.
Wat kan er geconcludeerd worden?
Kortom, gedragsverandering is misschien moeilijk, maar niet onmogelijk! De hier beschreven methodes zijn aantoonbaar effectief in alle mogelijke situaties, van de topsport tot therapeutische behandeling. Het is zelfs mogelijk om met deze technieken hele teams tot een gedragsverandering te brengen. Dit is een niet te verwaarlozen gegeven in de moderne bedrijfsvoering. Ook gedragsinterventies zijn een gemiste kans als je team niet goed functioneert. Dit stuk is niet uitputtend, maar we hopen in ieder geval hiermee wat licht te hebben laten schijnen op veranderprocessen. Je hebt nu de mogelijkheid om hiermee zelf verder te gaan!