Wat verstaan wij onder ontwikkeling?
Het begrip ontwikkeling is heel breed en er zijn veel verschillende vormen van. Het woordenboek definieert ontwikkeling onder andere als groeiproces, maar het kan bijvoorbeeld ook ‘beschaving” betekenen, of “verloop”. Verder zijn er een heleboel contexten waarin het woord ontwikkeling wordt gebruikt. Je kunt het hebben over bedrijfsontwikkeling, persoonlijke ontwikkeling, intellectuele ontwikkeling, organisatieontwikkeling, vaardigheidsontwikkeling, maatschappelijke ontwikkeling, duurzaamheidsontwikkeling, omgevingsontwikkeling en noem maar op. In dit artikel gaan we ons bezig houden met de ontwikkeling van de mens in de loop van zijn leven. We grijpen daarbij terug op elementen van de ontwikkelingspsychologie, de levenslooppsychologie en de leertheorie. Dit zijn allemaal vrij jonge wetenschappen die veel interdisciplinaire trekken hebben en in een brede zin toegepast kunnen worden.
Onze definitie van ontwikkeling is daarbij “het levenslange groeiproces van de mens, van het moment van conceptie tot de dood”. In het nog vrij recente verleden hielden psychologen en wetenschappers zich alleen bezig met de ontwikkeling van kinderen. Echter, in de afgelopen decennia is gebleken dat mensen hun hele leven blijven veranderen en dat ze ook kunnen blijven leren. Dit kan zelfs tot op hoge leeftijd. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe tak van wetenschap, namelijk de levenslooppsychologie. Die ook bestudeert hoe volwassen of oudere mensen zich ontwikkelen. De conclusie die je er voorlopig uit kan trekken is dat in deze context “het enige wat hetzelfde blijft, verandering is,” ook, of misschien wel juist, in de ontwikkeling van de mens van de wieg tot het graf.
De ontwikkeling van ontwikkeling
Maar nu eerst een stukje geschiedenis. We gaven al aan dat de meeste wetenschappen die zich met menselijke ontwikkeling bezighouden, nog maar vrij recentelijk zijn ontstaan. Eigenlijk wordt er pas over geschreven vanaf de zeventiende eeuw. Verder zijn, in de afgelopen honderd jaar, deze ideeën gemeengoed geworden in de wetenschap. Daarvoor was er weinig aandacht voor, behalve bij de oude Grieken, die spraken van het “Socratische model”. De filosoof Plato, in de derde eeuw voor Christus, beschreef dit voor het eerst in zijn beroemde boek “Dialogen”. Hierin beschreef hij de werkwijze van zijn leermeester Socrates.
Socrates onderwees de Atheense jeugd in de filosofie, de politiek en de levenskunst. Socrates werkte daarbij met een vraag- en antwoordmodel om jonge mensen mee wakker te schudden en bewuster te maken. Helaas had dat wel consequenties, hij kwam aan zijn eind door een doodvonnis. Wegens het opruien van jonge mensen met zijn ideeën werd hij veroordeeld. Hij moest de gifbeker te drinken, omdat hij weigerde zijn activiteiten te stoppen.
Wanneer werd dit hervat?
Daarna kwam er een hele tijd niets, tot het jaar 1700. De Engelse filosoof Locke kwam toen met de stelling kwam dat mensen worden geboren als een onbeschreven blad. Locke noemde dit “tabula rasa”. Hun ontwikkeling wordt bepaald door de omgeving, de opvoeding en het onderwijs. Dit is ook wel de empirische opvatting. Zijn tijdgenoot Rousseau hield er een heel andere opvatting op na. Namelijk dat opvoeding geen nut heeft en dat kinderen zich vanzelf ontwikkelen als er aan hun basisbehoeftes wordt voldaan. Dit wordt ook wel “nativisme” genoemd. Deze oppositie is nog steeds actueel. Tot op de dag van vandaag discussiëren wetenschappers over welk gedrag aangeboren is en aangeleerd is. Dit is de “nature or nurture” controversy.
2 eeuwen later
In de negentiende eeuw begonnen bekende wetenschappers zich bezig te houden met de ontwikkeling van kinderen. Ze bestudeerden hun eigen kroost. De belangrijkste exponent hiervan was de bioloog Darwin. Hun werk was echter wat marginaal. Pas in het begin van de vorige eeuw kwam de studie van de ontwikkeling van kinderen echt op gang, of liever gezegd, ontplofte het onderwerp tot een studieobject van belang. Talloze wetenschappers gingen zich met de materie bezighouden. Dat gaf uiteindelijk aanleiding tot het ontstaan van de ontwikkelingspsychologie als wetenschappelijke discipline.
Grote namen uit die tijd zijn Baldwin (VS), Binet (frankrijk), Piaget (Zwitserland), Vygovski (Rusland) en natuurlijk Freud. Die hoorde er niet helemaal bij, omdat zijn werk niet op empirische fundamenten zou berusten. Toch heeft zijn model de grootste invloed gehad. Iedereen heeft wel eens gehoord van de drie ontwikkelingsfasen die Freud in het jonge kind onderscheidde. Deze drie fases zijn oraal, anaal en genitaal.
De ontwikkeling van het onderzoek gaat sneller
In de vijftiger jaren werd de opvatting van de psycholoog Erikson van grote invloed op het denken over ontwikkeling met zijn boek “Het kind en de samenleving, waarin hij een acht-fasenmodel voorstelde, wat verderop in detail aan de orde zal komen. Ook de Amerikaanse gedragspsycholoog Skinner was in deze tijd van grote invloed. Verder leverde Kohlburg een belangrijke bijdrage met zijn studie naar de morele ontwikkeling van kinderen in zijn boek “Stages of Moral development.”
In de jaren tachtig kwam de gedragsgenetica op en ging er veel meer wetenschappelijke aandacht naar erfelijke en aangeboren aspecten van ontwikkeling. Terwijl tegelijkertijd deed het idee van de “maakbare mens” opgang. Een discussie die wederom draaide om “nature or nurture.” In die tijd ontstond ook het idee van levenslooppsychologie, vooral omdat mensen steeds ouder werden en nieuw onderzoek uitwees dat de hersenen zich ook op latere leeftijd bleven ontwikkelen en groeien.
Grote namen in deze prille wetenschap zijn Franz Mönks, die ouderen bestudeerde, de Amerikaanse wetenschapper Meacham, en Boyd & Bee, die in 2009 de term “life-span development” introduceerden en daarmee de grondslag legden van een hele nieuwe tak van de psychologie, de levenslooppsychologie. Hier zullen we uitgebreid op terugkomen, maar nu eerst een overzicht van de basisprincipes van de ontwikkelingspsychologie volgens Piaget, Vyslovski, Erikson en Kohlberg.
Piaget met zijn ontwikkelingstheorie
Deze psycholoog is bijzonder invloedrijk geweest bij het ontstaan van onze moderne ontwikkelingstheorieën en wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de ontwikkelingspsychologie. Hij werkte volgens de constructivistische filosofie. Hij ging uit van de gedachte dat leren een proces was waarbij nieuwe kennis werd gekoppeld aan bestaande kennis. Deze benadering is nauw verwant met de leertheorie van Vyslovski, die stamt uit het Rusland van het begin van de vorige eeuw, maar pas in de jaren zestig in het westen is opgepikt. De belangrijkste wetenschappelijke bijdrage van Piaget is echter zijn fasentheorie over de ontwikkeling van kinderen. Piaget onderscheidde vier fasen van ontwikkeling vanaf de geboorte tot de vroege volwassenheid.
De vier fases
- De sensomotorische fase. Deze eerste fase beschrijft de ontwikkeling van baby’s, die zich kenmerkt door het ontwikkelen van de zintuigen, de motoriek, het geheugen, en als laatste objectpermanentie, een proces waarbij het kind een veilige hechting aangaat met zijn belangrijkste verzorger(s).
- De pre-operationele fase. Deze voltrekt zich tussen het tweede en het zevende jaar van de ontwikkeling en houdt in dat het kind leert praten, de motoriek zich ontwikkelt en het kind zichzelf gaat zien als een eigen persoon met een eigen identiteit. Dit laatste proces is uitgediept door de Franse psychoanalyticus Lacan, die stelde dat de identiteit van kinderen gaat ontstaan vanaf het moment dat ze zichzelf in de spiegel herkennen. Volgens Piaget gaat deze fase ook gepaard met animisme, het idee van het kind dat objecten en voorwerpen levende dingen zijn, en verder centratie, wat betekent dat het kind nog maar één ding tegelijk kan doen.
- De concreet-operationele fase. Deze fase betreft kinderen tussen de zeven en de twaalf jaar, waarbij op de voorgrond staat dat de logische functies zich sterk ontwikkelen. Het kind krijgt een besef van de relaties tussen tijd, afstand en snelheid en de reversibiliteit van volume en inhoud. Ook komt in deze fase de decentratie op gang, wat wil zeggen dat het kind gaandeweg leert om verschillende dingen tegelijkertijd te doen.
- De formeel-logische fase. In deze fase, vanaf het twaalfde jaar tot de volwassenheid, leert het kind abstract denken in plaats van alleen concreet, komt het logisch denken sterk tot ontwikkeling en leert het kind verbanden te zien en conclusies te trekken.
Wat kunnen we hieruit concluderen?
Uit dit overzicht kun je opmaken dat Piaget zich voornamelijk richtte op de cognitieve aspecten van ontwikkeling en niet zozeer om emotionele en relationele groei, geheel in overeenstemming met de cognitieve gedragspsychologie die in deze periode opkwam. Een belangrijke bijdrage aan de emotioneel-relatieve kant van ontwikkeling is die van de kinderpsycholoog Bowlby, die in dezelfde periode hechtingsprocessen en emotionele groei bij kinderen analyseerde.
Welke leertheorie had Vygovski?
Deze Russische wetenschapper was geen psycholoog, maar taalkundige en bestudeerde de leerprocessen die kinderen doormaakten. Net zoals Piaget hield hij zich dus bezig met cognitieve ontwikkeling en zijn werk kreeg in de jaren zestig en zeventig een grote bekendheid, zowel in de taalkunde als in het onderwijs en de psychologie. Hij schreef hierover al in de jaren twintig een boek, getiteld “Het brein in de maatschappij: De ontwikkeling van de hogere psychologische processen”. Echter, aangezien hij in het Sovjet-tijdperk leefde, werd dat pas in het westen gepubliceerd na het einde van de Koude Oorlog.
Vygovski introduceerde het begrip “de zone van de naaste ontwikkeling,” (ZNO), een leertheoretisch model wat er van uitging dat kinderen het beste leren als de leraar of mentor zich net ietsje boven het bestaande ontwikkelingsniveau opstelt. Volgens Vyslovski houdt leren in dat de leraar gebruik maakt van “de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau, zoals is vastgesteld door probleemoplossing onder volwassen begeleiding of meer gevorderde leeftijdsgenoten.” Het steeds weer overbruggen van deze afstand is volgens Vyslovski de basis van de ontwikkeling en het leerproces.
De 8 ontwikkelingsfasen bij kinderen door Erikson
Deze wereldberoemde psycholoog schreef in 1950 een boek, getiteld “Het kind en de maatschappij,”waarin hij acht ontwikkelingsfasen bij kinderen onderscheidde, vanaf de geboorte tot in de volledig ontwikkelde volwassenheid. Hij gaat dus net ietsje verder dan Piaget, die voornamelijk gericht was op zeer jonge kinderen. Volgens Erikson is een volwassene die kan leren: “Hij die de zorg heeft gehad voor dingen en mensen en zich heeft aangepast aan de triomfen en teleurstellingen waarmee het uit innerlijke noodzaak op zich genomen vaderschap over mensen, dingen en denkbeelden gepaard gaat”. In de weg daar naartoe moeten volgens Erikson de vo
- Vertrouwen en hechting
- Autonomie
- Initiatief
- Vlijt
- Identiteitsvorming
- Intimiteit
- Verandering en creativiteit
- Ego-integriteit
De Amerikaan Kohlberg
Kohlberg is een Amerikaanse psycholoog die in 1958 een (ongepubliceerd) proefschrift schreef met de naam: “Stages of Moral Development.” In zijn ogen heeft iedereen “de intrinsieke motivatie om te verkennen en te leren in de context van de relaties met zijn omgeving.” Anders dan zijn voorgangers betrekt Kohlberg dus ook het relationele aspect van ontwikkeling bij zijn theorie, maar ook deze is gebaseerd op ontwikkelingsprocessen in de kinderjaren, die volgens hem bepalend zijn. Hij ziet deze processen als cross-cultureel en universeel. Leren is in zijn opvatting een gevolg van de behoefte om erbij te horen. De uitkomst ervan is volgens Kohlberg een vermogen om moreel te denken, wat vervolgens zou leiden tot ethisch gedrag. Zijn ontwikkelingsmethode bestaat uit de volgende drie elementen:
- Modelleren. Dit betreft het bestuderen van morele voorbeelden als de weg om moreel te leren denken. Voorbeelden die Kohlberg gebruikte waren Socrates, Martin Luther King en Abraham Lincoln.
- Dilemma-discussies. Deze methode staat ook wel bekend als “het Heinz-dilemma” en bestaat eruit dat een leraar of mentor morele vragen stelt over hypothetische situaties die de leerling aan het denken zetten.
- Rechtvaardigheid. Moreel leren is volgens Kohlberg alleen mogelijk in een samenleving of context waar gelijke rechten gelden. Leerlingen moeten in zijn visie in staat zijn om te stemmen over het beleid. Dat maakt de gemeenschap sterker volgens Kohlberg. Zo kan iedereen leren.
Weten we nu door al deze theorieën hoe het in elkaar zit?
Het grote nadeel van al deze theorieën is dat ze eigenlijk alleen gericht zijn op de ontwikkeling van kinderen tot volwassenen. Uit onder andere hersenonderzoek is echter gebleken dat mensen hun hele leven blijven ontwikkelen. Het brein is van de conceptie tot de dood in verandering en groei. In de afgelopen decennia is er dus veel onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsfasen van volwassenen en ouderen. Dit heeft geleid tot het ontstaan van een heel nieuwe tak van wetenschap, de levenslooppsychologie.
Dit is niet simpelweg een voortzetting van de traditionele ontwikkelingspsychologie, maar een hele nieuwe kijk op de ontwikkeling van de mens door het leven heen. Levenslooppsychologie gaat niet uit van starre, uniforme en universeel geldig bedoelde patronen van verschillende levensfasen, maar benadrukt juist dat zeker op latere leeftijd, de verschillen tussen individuen enorm kunnen zijn. De levensloop-psychologie richt zich dus op deze verschillen en de veranderingen die een mens kan doormaken in de loop van zijn bestaan, en dan in het bijzonder groei, zelfrealisatie, welbevinden, geluk en welbevinden op welke leeftijd dan ook.
Wat zijn de belangrijkste elementen?
De nadruk ligt hierbij op aanpassingsvermogen en veerkracht en minder op strikte levensfasen, die in een bepaalde volgorde worden doorlopen, zoals de ontwikkelingspsychologie van huis uit doet. Berk (2010) definieert levenslooppsychologie als “een wetenschap die uitgaat van het idee dat de menselijke ontwikkeling plaatsvindt in interactie met zijn omgeving, die niet voorgeprogrammeerd of statisch is maar uitgaat van continue verandering die met vallen en opstaan gaat gedurende gehele levensloop.” De term is voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse wetenschappers Boyd & Bee in 2009 en is later uitgewerkt door Meacham (2012), die postuleerde dat “the only thing that matters is change.” In Nederland is dit vakgebied nog bijna helemaal onontgonnen terrein, hoewel er inmiddels wel een hoogleraar is in dit vakgebied en er twee standaardwerken zijn geschreven, namelijk door Nelleke Rogers en Franz Mönks e, a. Helemaal zonder een onderscheid tussen levensfasen kan deze jonge wetenschap echter niet. In het algemeen wordt gebruik gemaakt van een model met zes fases, namelijk:
De zes fases
- De babytijd. Dit is vanaf de geboorte tot en met het tweede levensjaar. In het inzicht in deze fase is weinig veranderd ten opzichte van de traditionele theorieën. De nadruk wordt gelegd op connecties en verbindingen.
- De kindertijd, van 2 tot 10 jaar. In deze periode wordt het kind zelfstandiger, het geheugen wordt gevormd, er ontstaan analytische vermogens en het kind krijgt meer behoefte aan leeftijdsgenoten.
- De adolescentie, van 10 tot 20 jaar. Tijdens deze periode vormen zich het abstracte denken, de intellectuele vermogens raken in stroomversnelling en het individu krijgt eigen idealen, waarden en wensen.
- De jonge volwassenheid, van 20 tot 40 jaar. Mensen in deze leeftijd zijn minder bezig met het intellect, maar zijn voornamelijk praktisch gericht. Er ontstaat ook een behoefte om te presteren en men gaat op zoek naar een levenspartner.
- De middelbare leeftijd, van 40 tot 65 jaar. In deze leeftijdsgroep worden mensen cognitief bewuster (ook wel wijsheid te noemen) en stabiliseert de persoonlijkheid zich.
- De ouderdom, vanaf 65 jaar. Bij deze groep neemt het geheugen relatief af en komt er meer ruimte voor semantische denkprocessen en kennis. Verder blijkt uit onderzoek dat mensen in deze leeftijdscategorie meer welzijn ervaren dan op welke andere leeftijd dan ook.
Wie zijn de grondleggers van de levenslooppsychologie?
Vanuit deze visie is de menselijke ontwikkeling te beschrijven als levenslang, multidimensionaal, multidirectioneel, multi-gedetermineerd en gericht op de aanpassing van het individu aan de omgeving (Berk, 2010) We geven hier als voorbeeld de inzichten van de grondleggers van de levenslooppsychologie, Boyd & Bee, het pionierswerk van G. Stanley Hall en de opvattingen van de Duitse voorloper van de levenslooppsychologie Paul Baltes.
Stanley Hall
Deze beroemde Amerikaanse psycholoog en onderwijskundige was eigenlijk de eerste die zich aan het eind van de negentiende eeuw ging bezighouden met de ontwikkeling van ouderen, nadat hij eerst twee boeken had geschreven over de ontwikkeling van adolescenten en kinderen. Hij is vooral bekend geworden door zijn werk over de puberteit, die hij karakteriseerde als “storm and stress” een uitdrukking die nog steeds gevleugeld is. Pas na zijn pensioen, in 1920, ging hij zich bezig houden met de psychologie van de ouderdom.
Stanley baseerde zijn werk voor een groot deel op de ideeën van de bioloog Charles Darwin. Hij was dus ook een groot voorvechter van de psychologie als een exacte wetenschap. Zijn bevindingen waren dus ook afgeleid van normen en gemiddelden. Een notie die later veel kritiek zou krijgen vanwege het reductionistische gehalte ervan. En de moderne levenslooppsychologie is dit voor een groot deel losgelaten. Niettemin was Halls werk baanbrekend en velen zien hem als de pionier op het gebied van de levenslooppsychologie.
Paul Baltes
Paul Baltes, een Duitse psycholoog, is van groot belang geweest in het ontstaan van de levenslooppsychologie, hoewel hij het zelf niet zo noemde, maar sprak van zijn werk als “een theorie van levensloop en wijsheid.” Toch heeft hij fundamentele concepten ontwikkeld over de relatie tussen leeftijd en psychologie, die nog steeds gangbaar zijn en veel navolgers hebben gekregen in de moderne psychologie. Zijn belangrijkste boek in deze context is uit 1987 en is getiteld: “Theoretische proposities van de levensloop in de ontwikkelingspsychologie.”
Hij is zijn carrière echter begonnen met het bestuderen van wat hij “succesvol ouder worden” noemde. Dit leidde tot een model dat stipuleerde dat ouderen denken in termen van verlies en winst als het gaat om hun ontwikkeling, en verminderende functies, zoals het geheugen, compenseerden met het groeien op andere belangrijke gebieden, zoals levenservaring en wijsheid.
Van daaruit ging Baltes zich ook bezighouden met andere leeftijdsgroepen. Hierbij maakte hij belangrijke proposities die nog steeds gangbaar zijn in de levenslooppsychologie. Zo stelde hij dat ontwikkeling een levenslang proces is, dat het verschillende dimensies en richtingen kent, dat verandering plaatsvindt in een bepaalde (historische) context en dat ontwikkeling plastisch is, of zoals hij het omschreef “pluralistisch”. De waarde van het laatste concept is inmiddels bewezen uit recent hersenonderzoek. Wat er ook op wijst dat het brein als het ware alle kanten op kan. In de loop van je hele leven is je brein dus zowel veranderlijk als variaties in functies.
Boyd & Bee
De hedendaagse Amerikaanse wetenschappers Boyd & Bee stoelen een groot deel van hun werk op de inzichten van Baltes. Deze werkten ze zowel verder uit en vulden deze aan. Ze introduceerden hun nieuwe boek “lifespan-development”. Hun boek, “Lifespan Development” uit 2009 wordt als het fundament van de levenslooppsychologie beschouwd. Deze grondleggers zagen de nieuwe discipline als het bestuderen van leeftijdsafhankelijke veranderingen in mensen op het gebied van gedrag, denken, emoties en persoonlijkheid. Hun stelling is: “belangrijke veranderingen komen voor in iedere ontwikkelingsfase”. Het is een proces wat gepaard gaat met “passages” die je gedurende je hele leven doormaakt.
Deze veranderingen kun je plaatsen in drie dimensies, namelijk fysiek, cognitief en sociaal en je kunt ze op iedere dimensie verdelen in normatief-leeftijdsadequaat en normatief-historisch, met andere woorden, hoe je je verhoudt met leeftijdsgenoten of tot welke generatie je behoort. Deze twee moet je niet met elkaar verwarren en het onderscheid is een van de basiselementen van de theorie. Veranderingen kunnen verder volgens Boyd & Bee zowel continue zijn, waarbij er sprake is van aanvulling van bestaande competenties, als discontinue, waarbij de verandering stapsgewijs verloopt en er sprake is van vernieuwing en verhoogde kwaliteit. Een andere gedachte die Boyd & Bee inbrengen is die van de cross-culturele aard van menselijke veranderingen en verder hypnotiseren zij dat sekse een grote rol speelt, evenals etniciteit.
Wat kunnen we concluderen?
Samenvattend kunnen we hier een blije conclusie uit trekken! Het leven houdt niet op na je dertigste. Er zullen altijd nieuwe leerdoelen op je pad zullen komen, evenals kansen om te groeien. We sluiten af met de woorden van Caroll Lewis: “Je bent nooit te oud om een ander doel te kiezen of een nieuwe droom te dromen”. Een motto wat we nu wel als bewezen kunnen verklaren!